Vijf jaar na Op goede grond: Aanpak seksueel geweld tegen kinderen. Doen we het goed? Ja, het moet en kan beter.

Herman Bolhaar, Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen
(foto: Arenda Oomen)

De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen rapporteert aan de regering over aard en omvang van mensenhandel en seksueel geweld tegen kinderen in Nederland. Hij doet aanbevelingen om de aanpak ervan te verbeteren en hij volgt nauwgezet het beleid dat de overheid voert. Op 27 mei 2014 presenteerde de Nationaal Rapporteur Op goede grond. De aanpak van seksueel geweld tegen kinderen. Het rapport bracht in kaart hoe vaak seksueel geweld tegen kinderen in Nederland voorkomt, en in welke vormen. Daarbij werden zowel vormen waarbij sprake is van fysiek contact tussen dader en slachtoffer (zoals aanranding, verkrachting) onderzocht als vormen waarbij de dader het kind niet aanraakt (bijvoorbeeld misbruik via de webcam of het bezit van kinderpornografie). Vijf jaar na dato vragen we Drs. Herman Bolhaar naar de stand van zaken: wat hebben overheid en betrokken organisaties verbeterd, wat is er bereikt, wat moet er nog (snel) gebeuren en hoe kijkt de Nationaal Rapporteur zelf terug.

VWS wil weten waarom kinderen in de jeugdhulp zitten
De NR wil dat betrokken instanties niet alleen de omvang van seksueel geweld tegen kinderen vastleggen, maar ook de aard ervan registreren. De NR wil dat aantallen en kenmerken van slachtoffers worden geregistreerd. De Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg, organisaties voor Jeugd&Opvoedhulp, Openbaar Ministerie en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie hebben in 2014 die aanbeveling van de NR ontvangen. We zijn exact vijf jaar verder…..
Herman Bolhaar: ‘Sinds het uitbrengen van Op goede grond is er veel veranderd. Allereerst de decentralisatie in 2015 van taken van het Rijk en de provincies naar de gemeenten. De verantwoordelijkheden van betrokken instanties zijn daardoor ook veranderd. Er zijn belangrijke organisaties bij gekomen, zoals Veilig Thuis en de Centra Seksueel Geweld. In mijn nieuwste monitor die over de zorgketen gaat (Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2016) heb ik vorig jaar opnieuw de balans opgemaakt. Het blijkt dat er op het gebied van registratie en monitoring nog veel te winnen valt. De data van de eerder genoemde Veilig Thuis-organisaties bijvoorbeeld waren niet betrouwbaar genoeg; en ook van kinderen in de jeugdhulp weten we nog niet structureel waarom zij daar zitten. Naar aanleiding van het laatstgenoemde rapport komt daar wel verandering in: het ministerie van VWS start een verkenning naar de mogelijkheden om dit wél te achterhalen. Dit is mooi: zo kunnen we op basis van zicht op én inzicht in de doelgroep jonge slachtoffers van seksueel geweld beter helpen en beschermen. Zo kunnen we ze de juiste zorg op de juiste plek bieden.’

Zonder daders geen slachtoffers
De Nationaal Rapporteur(NR) adviseerde indertijd de Staatssecretaris van VWS om te onderzoeken hoeveel mensen welke vormen van seksueel geweld tegen kinderen plegen. Heeft de Staatssecretaris dat advies ter harte genomen?
De NR gaf en geeft aan dat inzicht in daderschap van seksueel geweld lastig is. Er zijn weinig methoden om dit te kunnen achterhalen. ‘We hebben bijvoorbeeld politieregistraties, maar we weten dat dit maar het topje van de ijsberg is. Ook uit prevalentieonderzoek (grootschalige enquêtes waarbij mensen over hun eigen ervaringen – als pleger of slachtoffer – met seksueel geweld rapporteren) is het lastig een goed beeld te schetsen. Door gegevens te combineren, proberen we het toch zo betrouwbaar mogelijk in kaart te brengen. Bijvoorbeeld in de Dadermonitor seksueel geweld tegen kinderen van vorig jaar. Het is de bedoeling deze elke twee jaar uit te brengen. Daarmee blijf ik aandacht vragen voor het belang van nadruk op (het voorkomen van) daderschap van seksueel geweld. Zonder daders zouden er immers ook geen slachtoffers zijn.’, aldus Bolhaar.

Als het jou overkomt mooi voorbeeld
Het advies was vijf jaar geleden aan VWS om publieksvoorlichting te organiseren die seksueel geweld herkenbaar en bespreekbaar maakt zodat slachtoffers naar buiten durven treden en de drempel tot het herkennen van slachtoffers van seksueel geweld lager wordt. Hoe staat het met die voorlichting?
‘Vorig jaar is het programma Geweld hoort nergens thuis gelanceerd door de ministeries VWS, Justitie en Veiligheid en de VNG. Slachtoffers van seksueel geweld worden als specifieke doelgroep genoemd in dit programma. Onder de vlag van dit programma is onlangs een publiekscampagne gelanceerd, met een spotje op tv. Dit moet mensen stimuleren om vermoedens van kindermishandeling te melden. Ik zou ook hier graag meer specifieke aandacht voor seksueel geweld in zien.’ De campagne van de Centra Seksueel Geweld Als het jou overkomt van vorig jaar vindt de NR een mooi voorbeeld.

Iets meer dan helft slachtoffers doet aangifte na informatief gesprek
De drempel tot het starten van politieonderzoek moet lager. De Nationaal Rapporteur wil dat in de situatie waarin er geen aangifte volgt op het zogenaamde informatief gesprek, toch een onderzoek wordt gestart door OM en politie. Is daarin verandering gekomen na vijf jaar. Tot dan toe deed slechts een op de tien meldingen toch tot een aangifte leidden. Is dat veranderd inmiddels?
‘In de eerder genoemde Dadermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2013-2017 heb ik deze cijfers opnieuw in kaart gebracht. Daaruit bleek dat van elke 1.000 meldingen van seksueel geweld tegen kinderen die jaarlijks gemiddeld bij de politie binnenkomen, er in 480 gevallen aangifte wordt gedaan. Dit leidt tot 138 strafzaken waaruit in 111 gevallen een veroordeling volgt. In 68 gevallen wordt er een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. In de afgelopen vijf jaar was een stijging te zien in het aantal meldingen: in 2013 waren er 2.900, in 2017 al 3.400. Toch leidde dit tot steeds minder ingeschreven zaken bij het Openbaar Ministerie (OM).’ Volgens de NR doen slachtoffers dus in 54 procent van de gevallen aangifte na een informatief gesprek. Dat is aanzienlijk vaker dan de 30 procent die de Nationaal Rapporteur eerder rapporteerde over de periode 2011-2012.
‘Het is belangrijk dat slachtoffers aangifte doen, maar er kunnen ook redenen zijn om dit niet te doen. Daarom hebben we de politie aanbevolen om te registreren waarom slachtoffers geen aangifte willen doen en naar welke hulp slachtoffers worden doorverwezen, zodat we hier beter zicht op krijgen, en hun werkwijze daarop aan te laten sluiten. Zo kunnen we slachtoffers steeds beter helpen.’

Voorkomen daderschap en grenzen respecteren
De NR vroeg de ministers van OCW en V&J en de Staatssecretaris van VWS om campagnes die zijn gericht op het voorkomen van seksueel geweld uit te breiden. ‘Ze moeten niet alleen worden gericht op slachtofferschap, maar ook op daderschap. Ze moeten zich niet alleen richten op seksueel geweld onder leeftijdsgenoten, maar ook door volwassenen, zowel binnen als buiten familieverband.’, aldus de NR. Is dat advies opgevolgd?
‘Er zijn, zoals hiervoor gezegd, wel wat initiatieven, maar er kan natuurlijk altijd meer. Zeker als het gaat om het voorlichting over het voorkomen van daderschap. We leren kinderen vaak dat ze hun eigen grenzen moeten bewaken, terwijl het juist ook cruciaal is ze te leren ándermans grenzen te respecteren. In het rapport Effectief Preventief, dat gaat over seksuele en relationele vorming in het onderwijs, is hier ook een aanbeveling over gedaan.’

Onderzoek V en J en VWS naar online seksueel geweld
In het rapport wordt de omvang van seksueel geweld tegen meisjes en jongens benoemd: een op de drie kinderen. Dat geldt dan zowel voor ‘hand-on’ als voor ‘digitaal’ seksueel geweld. Kunnen we dat wel weten voor wat betreft die laatste vorm? Kan het zijn dat een op de drie ook bijvoorbeeld een op de twee zou kunnen zijn?
Herman Bolhaar: ‘Digitaal seksueel geweld is op dit moment inderdaad lastiger te achterhalen. Zeker omdat in de onderzoeken die er naar worden gedaan, vooral aandacht is voor fysieke vormen van seksueel geweld. En dat terwijl onze levens zich meer en meer digitaal afspelen, zeker die van kinderen en jongeren. Daar heb ik in de eerder genoemde Slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen ook een aanbeveling over gedaan. Op basis daarvan gaan de ministeries Justitie en Veiligheid en VWS een verkenning doen naar online seksueel geweld, zoals grooming en sextortion. Het is belangrijk dat we meer leren over de veranderende vormen van seksueel geweld, zodat we er beter op kunnen inspelen: bijvoorbeeld in de opsporing, maar ook in de hulpverlening.

Wachten op landelijk kader voor straffen bij ontucht
De NR is van mening dat de straffen die worden opgelegd aan plegers van seksueel geweld tegen kinderen ogenschijnlijk mild zijn. Jurisprudentieonderzoek zou kunnen aangeven op welke gronden de strafmaat wordt gehanteerd. Hij adviseert in 2014 om dat onderzoek te starten. En?
In 2016 publiceert de Nationaal Rapporteur het rapport Ontucht voor de rechter waarin is onderzocht welke factoren rechters, bewust dan wel onbewust, meewegen wanneer zij de straf bepalen. ‘Er was geen patroon te ontdekken in de factoren die de rechter noemt in zijn strafmotivering. Ook was onduidelijk hoe zwaar deze factoren wegen, en of bepaalde factoren voor een lichtere of juist zwaardere straf zorgden. Daarom heeft mijn voorganger aanbevolen dat er een landelijk kader moet komen voor de straftoemeting in ontuchtzaken. Dat is er nog niet.’, zegt de Nationaal Rapporteur nu.
Indertijd is door de voorganger van Herman Bolhaar, Corinne Dettmeijer, aangegeven dat er meer duidelijkheid moet komen over (het aantal) celstraffen. In de Dadermonitor seksueel geweld tegen kinderen is inmiddels in kaart gebracht hoeveel daders een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgen. Bolhuis: ‘Dat gaan we iedere twee jaar doen, waardoor we op den duur de ontwikkeling kunnen zien.’

Professionalisering nodig voor beter zicht op hulp bij seksueel geweld
In 2014 is niet bekend hoeveel minderjarige slachtoffers van seksueel geweld hulp krijgen, welke hulp dat dan is of zou moeten zijn en of die hulp ook adequaat is. Zijn er stappen gezet op dat vlak?
‘We hebben eerder onze zorgen geuit over de hulp aan slachtoffers in het decentrale bestel, bijvoorbeeld in een brief aan de minister van VWS. Daarin hebben we onder andere gepleit voor organisatorische rust door betrouwbare financiering, onder meer voor de landelijke kosten van de Centra Seksueel Geweld (CSG). Om te komen tot de juiste zorg op de juiste plek behoeft triagering*) in de jeugdhulp verbetering, naar voorbeeld van de medische zorg. Daarnaast moet een professionaliseringsslag worden gemaakt: kwaliteitskaders, onderzoek, evidence based**) zorg, uniforme registratie en een wettelijke basis voor gegevensuitwisseling. Door nieuwe initiatieven (zoals de CSG’s) doelen mee te geven, te monitoren en te evalueren kunnen zij dienen als pilots. We blijven scherp op deze ontwikkelingen en proberen hier zoveel mogelijk een stimulerende rol in te spelen.’

Ook Revief
Heeft de NR de hulp aan volwassenen die als kind seksueel zijn misbruikt in het vizier? Zo ja, hoe wordt dat ingevuld? Zo niet, zou dat wel het overwegen waard zijn?
Herman Bolhaar: ‘De Nationaal Rapporteur doet onderzoek naar seksueel geweld tegen kinderen. We weten dat echter het trauma lang, tot in de volwassenheid, kan duren. Slachtoffers onthullen het misbruik soms pas na jaren. Voor ons is het waardevol om in gesprek te komen met ervaringsdeskundigen, bijvoorbeeld van stichting Revief. Zij geven ons belangrijke inzichten om mee te nemen in ons werk.’

Soms ook streng
Hoe beoordeelt de NR de stand van zaken na vijf jaar? Welke follow up staat hem voor ogen? Op welke ‘goede grond’?
‘Over het algemeen ben ik positief gestemd over de stand van zaken, vijf jaar na Op goede grond. Het onderwerp staat bij het huidige kabinet op de agenda, gezien de grote programma’s die vorig jaar zijn gestart. Maar om slachtoffers (en daders) ook echt te helpen is waakzaamheid nodig op de uitvoering en effecten van deze programma’s. Daarvoor moeten de instanties die verantwoordelijk zijn voor de aanpak – ministeries en gemeenten en bijvoorbeeld ook politie en hulpinstellingen – blijven leren en ontwikkelen. Ze moeten zichzelf constant de vraag blijven stellen: doen we het goede, zijn we op de goede weg? Monitoring moet inzichtelijk maken of de beoogde effecten worden bereikt, zodat gewerkt kan worden aan een evidence-based aanpak en betere bescherming van kinderen. Daar blijf ik als Nationaal Rapporteur mijn rol op nemen: het liefst stimulerend, zodat het lerend vermogen van deze organisaties wordt geprikkeld. Maar soms ook streng als het moet. Op die manier blijven we gezamenlijk verder werken aan een effectieve aanpak van seksueel geweld: een aanpak die op ‘goede grond’ is gebaseerd.’

*) Triagering=Het beoordelen van slachtoffers in verschillende categorieën, verdeeld naar de ernst en/of ziektebeeld.
**) Evidence based=Gebaseerd op gegevens uit kwantitatief en/of kwalitatief wetenschappelijk onderzoek.

Reacties zijn gesloten.