Ze is zes jaar. Op haar verjaardag gebeurt het voor de eerste keer. Vader sluit haar op in de kelder. Ze is een brutaal kind dat straf verdient. Het luik van de kelder valt dicht en het duurt heel lang voordat ze er weer uit mag. Zijn toorn helpt niet en ze blijft een kind dat vragen stelt, niet bang is en eigenlijk gewoon een kind is. Opsluiten in de kelder is het begin van wat een jarenlange marteling zal worden. Daar blijft het niet bij. Vader kan zijn handen niet thuis houden. Hij slaat haar de keldertrap af. Niet zelden zijn de verwondingen zichtbaar voor andere gezinsleden. Hij zegt dat zijn kind van de duivel bezeten is. Er is nog meer straf nodig. Op een keer mag zijn jarige dochtertje uit de kelder en dan misbruikt hij haar. Hij snoert haar de mond met te verwijzen naar de straf van God. Het misbruik duurt tot ze 17 jaar is.
‘De eerste keer dat ik opgesloten werd was omdat ik mijn bord niet had leeg gegeten. In de kelder dus. Kort daarna begon ook het misbruik. Achteraf denk ik dat mijn zusje en broertje en ook mijn moeder dat toch geweten hebben. Dat was voor hun natuurlijk ook lastig dat het gebeurde. Ik ga ervan uit dat mijn tweelingzus niet is misbruikt. Zij was zo braaf en gehoorzaam. Zij woont nog in die hele sfeer van dat strenge christelijke dorp en ze heeft goed contact met mijn ouders. Ze kon en kan zich helemaal geen voorstelling maken van wat er is gebeurd. Toen ik op mijn zeventiende het huis verliet en haar vertelde waarom, kwam er niets van herkenning, laat staan begrip. Ze zei toen, net als mijn vader, dat ik bezeten was van de duivel en dat ik in de war was. Ik werd als een leugenaar neergezet.’
Ik kan toch niet op zondag weglopen!
Ze is geboren en getogen in een heel christelijk dorp. Het gezin behoorde tot de streng gereformeerde gemeenschap. Vader wist wat God wilde, stelde de regels en duldde geen enkele tegenspraak of twijfel. Vragen stellen over wat God bedoelde, werden verbaal en fysiek afgestraft. Haar tweelingzus volgde braaf, evenals haar jongere broertje.
‘Ik was als heel jong kind al anders dan mijn tweelingzus en mijn broertje. Mijn tweelingzus deed altijd alles zoals het volgens mijn ouders ook hoorde. Ik eigenlijk helemaal niet. Ik stelde vragen. Ook over het geloof bijvoorbeeld. En dat leidde nogal eens tot ruzie met mijn vader en moeder. Ik deed vaak dingen die niet mochten en die de woede van vooral mijn vader opriepen. Dat werd alleen maar heftiger. Mijn vader had als straf bedacht dat ik dan maar in de kelder moest worden opgesloten. Dat gebeurde steeds vaker. Als ik ergens een vraag over stelde of ergens kritiek op had, dan ging de kelderdeur open en meteen weer op slot. Toen ik zes jaar was begon het misbruik. En dat is doorgegaan tot mijn zeventiende. Ja, ik weet het, je vraagt je af waarom ik het zo lang heb laten gebeuren.’
Ze heeft steeds vaker en heftiger ruzie met haar vader. Dat betekent nog vaker en langer opgesloten worden in de kelder. Het loopt een keer zo uit de hand dat ze niet mee mag naar de kerk. Ze is streng christelijk opgevoed en die straf is voor haar op dat moment het ergste dat haar kan overkomen. Op die ochtend kondigt ze aan dat ze het ouderlijk huis zal verlaten. Dat had ze wel vaker geroepen, maar nu weet ze het zeker.
‘Op die zondagochtend ga ik boven mijn spullen pakken. Ik ben echt van plan om die stap te zetten. Tegelijk heb ik last van de indoctrinatie met het geloof. Je vindt het misschien gek, maar ik dacht echt: ik kan toch op zondag niet weglopen! Achteraf vind ik dat natuurlijk belachelijk. Maar toch bleef ik totdat iedereen terug was uit de kerk. Mijn ouders en mijn broertje maakten grapjes over mij. Mijn tweelingzus voelde wel aan dat het dit keer anders zou zijn. Ze vroeg de anderen om op te houden met de grapjes.’
De volgende ochtend om 07.00 uur sluit ze de voordeur voor de laatste keer. Ze weet zeker dat ze nooit meer terug zal gaan. Alle spullen en spulletjes die haar dierbaar zijn heeft ze in een tas gepropt. Haar jongere broer gaat ook vroeg de deur uit vanwege een stage die hij doet. ‘Tot vanavond zus’, roept hij. Ze zegt niets en komt later op de dag aan in de gemeente waar ze MDGO (Middelbaar dienstverlenings- en gezondheidszorg-onderwijs) studeert. Ze is 17 jaar en heeft geen idee en nog minder ervaring in een leven zonder gezin.
Als je in de psychiatrie terecht komt dan ben je bezeten van de duivel
‘Ik kwam aan in die plaats en dacht: wat nu? Ik had helemaal geen plan. Drie of vier weken leefde ik op straat. Mijn spullen stopte ik een kluisje op het station. Ik ging naar de opleiding en deed of er niets aan de hand was. Bij een vriendin kon ik af en toe in het weekend slapen en douchen. Maar het was heel raar: ik was wel uit dat strenge geloof met al die regels gestapt en nu moest ik alles zelf bedenken en doen.’
Na drie weken belt haar moeder naar een mentor op school. Medestudenten en docenten komen erachter dat ze op straat leeft. Ze weten nu dat ze haar ouderlijk huis heeft verlaten. De smoesjes werken niet meer. Ze vindt een kamer. Dat moet meer rust opleveren, maar het gaat toch heel anders.
‘Het geloof bleef een punt. Ik was opgevoed met strenge regels. Met het verbod om met bepaalde mensen te praten. Zeker niet met homo’s. Ik had eigenlijk geen eigen gedachten die me sterker maakten. Ik ging drugs gebruiken. Veel en vaak ook. Na een half jaar werd ik psychotisch en depressief. Ik kwam in de psychiatrie terecht. Ik was opgevoed met het idee dat als je in een psychiatrisch ziekenhuis terecht komt, dan ben je bezeten van de duivel. Ik kon daar geen eigen mening tegenover stellen. De antipsychotica die werden gegeven veroorzaakten een soort van heftige kramp en ik kreeg het gevoel dat ik helemaal gek was. Later bleek dat het bijwerkingen van Haldol waren. Toen die voorbij waren, voelde ik me helemaal niet meer lekker in dat ziekenhuis. Ik ging weer naar mijn kamer. Maar dat ging niet goed. Ik was warrig en somber. Ik kende niemand omdat ik daar helemaal geen sociaal netwerk had. Ik kwam na een half jaar weer op een open afdeling in de psychiatrie in dat ziekenhuis. Onderzoek toonde aan dat ik stemmen hoorde. Ik kreeg medicatie voor depressie.’
In het ziekenhuis denkt men na een poos dat het goed met haar gaat. Maar haar werkelijkheid is anders. Studeren gaat niet meer. Alleen de mentor komt af en toe op bezoek. Ook iemand van een andere kerk komt haar een enkele keer opzoeken. Over het jarenlange misbruik door vader wordt niet gesproken. Over de mogelijkheid dat ze stemmen hoort, die haar vreselijke opdrachten geven en haar ernstige en onterechte verwijten maken evenmin. Ze besluit dat het niet meer kan en zeker niet meer hoeft. Ze wil dood. Ze organiseert tot in detail wanneer ze ongezien het ziekenhuisterrein kan verlaten om op de ernaast gelegen spoorbaan te kunnen stappen. Bij toeval spreekt een veiligheidsfunctionaris haar aan vlak voordat ze een fatale stap kan zetten. Hij brengt haar terug naar de psychiatrische afdeling. Ze denkt dat ze haar besluit nu niet kan uitvoeren, maar wel later als ze het ziekenhuis kan verlaten. Maar er volgt een gedwongen opname.
Toen pas ben ik gaan praten over wat er met mij is gebeurd
‘Ze hadden ondertussen mijn afscheidsbrieven gevonden. Er kwam een arts. Ik dacht dat ik kon uitleggen dat ik naar mijn woning zou gaan. En dan zou ik alsnog mijn besluit kunnen uitvoeren. Ik had nooit gehoord van een gedwongen opname en ik had geen idee hoe dat werkte. Ik raakte in paniek toen ik hoorde dat ik niet weg mocht. En vooral van het idee dat ik dan niet meer dood kon gaan. Ik ben helemaal geflipt, heb ramen ingegooid en van alles en nog wat vernield. Ik kwam in de separeer terecht. Uiteindelijk heeft de gedwongen opname drie jaar geduurd. Ik heb veel diagnoses gehad en veel verschillende medicaties die vaak niet werkten. Ze dachten dat ik psychotisch was omdat ik in mijn hoofd hoorde dat ik dood moest. Later bleek dat dat een van de stemmen was die ik zonder het echt zelf te beseffen al een tijdje bij me had.’
Ze wordt verwezen naar een KIB (Kliniek Intensieve Behandeling) in het zuiden van het land. Ze twijfelt of ze die stap wil zetten, maar doet het na een poos toch. Ze heeft gehoord dat het een vrijer regime is dan waar ze nu is opgenomen. Dat vergroot de kans om toch uitvoering te geven aan haar doodswens.
‘Ik werkte mee aan die overplaatsing, maar dan wel met een geheime eigen doelstelling. Toen ik er kwam, sprak me hun aanpak wel aan. Ze gingen niet uit van diagnoses en ze wilden eerst en vooral het medicijngebruik aanpakken. Ik was inmiddels verslaafd geraakt. De psychiater waarmee ik contact had gaf me een goed gevoel. Na korte tijd merkte ik dat de nieuwe medicaties die ik bij het KIB kreeg, beter werkten dan de pillen die ik tot dan toe had geslikt. Dat leidde ertoe dat ik ben gaan praten over wat er met mij is gebeurd. Dat had ik nog nooit gedaan. Ik had in therapie wel eens iets gezegd en er was ook wel eens iets benoemd, maar men zei eigenlijk dat als ik over die dingen zou praten dat het dan moeilijker voor me werd om te herstellen. Integendeel, ik zou het probleem dan alleen maar groter maken. Dat idee zette zich vast bij mij. En dat gold ook voor de stemmen.’
Terug naar huis is geen optie. Ook de behandelaars raden haar af het strenge en onverdraagzame ‘thuis’ weer op te zoeken. Ze blijft in de buurt van het KIB wonen want ze wordt geholpen met het vinden van een appartement. Langzaamaan gaat ze weer gewone dingen doen, zoals boodschappen. Er worden sociale contacten gelegd. Ze gaat, mede op initiatief van het KIB, vrijwilligerswerk doen. Ze gaat hardlopen en heeft nu vier loopmaatjes. Het gaat 6 a 7 jaar goed. Ze werkt als vrijwilliger bij de daklozenopvang, doet SPH (Sociaal Pedagogische Hulpverlening) en werkt met kinderen met Autisme stoornissen. Ze draait nachtdiensten en studeert overdag. Ze heeft het dieptepunt achter zich gelaten. Misschien dat ze nog voorzichtig moet zijn in omgevingen met te veel prikkels, maar verder gaat het prima.
Ik dacht dat de psychiatrie geschiedenis was
‘Het ging echt goed met me. Ik had nooit verwacht dat depressie en stemmen weer terug zouden komen. Ik had wel nog medicatie en dat werkte prima. Ik functioneerde zoals ik wilde functioneren. De psychiatrie was geschiedenis. Dacht ik. Op een dag zei de huisarts dat een psychiater een keer het medicijngebruik moet onderzoeken. ‘Ik schrijf het al zolang voor, er moet nu echt een keer iemand naar kijken.’, zei hij. Ok. Een psychiater op de PAAZ zei dat er inmiddels veel nieuwe medicijnen waren die misschien beter werkten. Ik had zelf al het een ander aan antidepressiva afgebouwd. Maar ik wilde eigenlijk niet weer aan nieuwe medicijnen. Hij drong aan en hij zei dat na 10 jaar bepaalde medicijnen blijvende tics zouden kunnen veroorzaken. Ik slikte al 7 of 8 jaar, dus ja. Ik was bang dat die tics tot problemen zouden leiden in mijn werk en in mijn dagelijkse leven. Ik dacht er heel lang over na en ik besloot toch om het te proberen. Het instellen van die nieuwe medicatie ging moeilijk. Ik bleef veel langer dan verwacht op de PAAZ en ik hospitaliseerde. Die tegenslag met steeds weer een ander medicijn zorgde ervoor dat ik weer depressief werd en de wens om dood te gaan kwam weer in mijn gedachten. De stemmen kwamen terug en zeiden dat ik dood moest. Ik kreeg ECT(Electroconvulsietherapie, Elektroshocktherapie) behandelingen en daardoor ontstonden er problemen met mijn geheugen. Ik vergat echt heel veel. Het had veel impact op mijn leven. Ik wilde geen ECT meer, maar wat dan wel. Ondertussen was ik hulpverlenersmoe geworden. Ik wist het niet meer. Na een poos kwam ik bij een f-act (Flexible Assertive Community Treatment) team terecht. De behandeling duurde een half jaar. Maar ik kreeg mijn leven niet op de rit. Ik werkte niet, ik kon geen dagstructuur vasthouden. Niets eigenlijk. Ik meldde me aan bij de Levenseindekliniek. Ik wilde nu echt weer dood, maar wilde niet van een flat springen of voor een trein gaan staan. Ik wilde niet dat andere mensen met mijn doodswens geconfronteerd zouden worden. Ik wilde op een humane manier dood. Het eerste contact met de kliniek was heel belangrijk voor mij: voor het eerst kon ik gewoon praten over dood gaan. In de psychiatrie kon dat echt niet. Dat was taboe. Toch bleef het steeds slechter met me gaan. Een van de stemmen zei dat ik niet meer moest eten, niet meer moest slapen en mijn pillen niet meer moest nemen. Dat deed ik dus niet meer. Ik kwam na een half jaar op een gesloten afdeling terecht. Ik zat een tijdje in de separeer. Ik dissocieerde veel, was veel tijd kwijt en verward. Daarover werd niet gepraat eigenlijk. Als ik zei dat de stemmen mij opdrachten gaven, dan werd daar niet op gereageerd. Ik zat ongeveer 6 maanden op een gesloten afdeling.’
Na 20 jaar praatte ik voor het eerst over het misbruik en de stemmen
Ze wordt op een verblijfsafdeling geplaatst. Het plan is voor drie tot zes maanden. Dat wordt echter tweeëneenhalf jaar. Ze is inmiddels een jonge vrouw van ruim 30 jaar. Haar situatie verbetert nauwelijks. Ze wil dood en de stemmen blijven heel vervelende opdrachten geven. Daar wordt weer niet over gesproken. Tijdens een jaarwisseling doet ze een zelfdodingspoging met behulp van zware speed, antidepressiva en andere medicijnen die voorhanden zijn. Een van de stemmen heeft de opdracht gegeven. Ze raakt echter in een overweldigende paniek en belt toch de nachtdienst. Ze blijft enkele dagen op de Intensive Care. Het is kantje boord.
‘Mijn vrienden zijn heel boos. Ik praat er wel over met ze. Op de verblijfsafdeling is blijkbaar besloten dat er met mij niet wordt gepraat over dood en stemmen. Niemand vroeg waarom ik het had gedaan. Na 4 weken zei een verpleegkundige wel dat ze iets had gemerkt, maar zich achteraf pas realiseerde dat ze iets had moeten doen. Ze vond het niet goed dat er niet over gesproken werd. Een ervaringsdeskundige zei tegen me dat ik juist wel over de stemmen moest gaan praten en hij nam ook een stemmeninterview af. Hij bracht me in contact met een psychiater buiten de instelling, die oog en oor had voor stemmen en misbruik. Dat was voor het eerst dat ik echt over mijn stemmen en het misbruik ging praten. 20 jaar nadat alles was begonnen!’
Ze gaat maandelijks in gesprek met die psychiater, ondanks de verschillen van inzicht in hoe haar te behandelen tussen die psychiater en de vakcollega op de verblijfsafdeling. Het doet haar goed, tot op de dag van vandaag. De negatieve en uitzichtloze ‘behandeling’ op de verblijfsafdeling zegt ze vaarwel. Ze gaat weer naar haar appartement. De psychiater aldaar spreekt de verwachting uit dat ze wel weer snel terug zal zijn……. Op een of andere manier blijft die opmerking haar nog een tijd bij. Ze heeft er soms last van. Het contact met de levenseindekliniek kan worden afgebouwd.
‘Eenmaal weer thuis was het toch wel raar. Geen mensen om me heen, weer helemaal zelf de regie van de medicatie overnemen van de structuur op de afdeling. Dat viel niet mee. De psychiater van mijn eigen keuze bracht me in contact met een POD-team (Peer-supported Open Dialogue) in de buurt van mijn woonplek. De psychiater van de instelling waar ik net was vertrokken, wilde mij bij een Critical Case-team onderbrengen. Dat wilde ik niet. Ik koos voor het POD-team. De discussie en de verschillen van inzicht met de psychiatrie van de instelling bleven echter spelen. Dat vond ik heel vervelend. Ik woonde weer op mezelf en dus had ik een indicatie, waardoor de behandelingen buiten de verblijfsinstelling vergoed konden worden.’
De stem zegt dat ik terecht ben mishandeld en misbruikt
‘Ik heb een stem die zegt dat hij de duivel is. Hij zegt dat het heel terecht is dat ik in de kelder werd opgesloten en dat het misbruik een straf van God is die ik terecht moest ondergaan. Dat zei mijn vader ook altijd. Als kind en zelfs als volwassene kon ik me niet losmaken van die gedachte. Ik voelde me schuldig en de duivelstem bevestigt dat nog steeds. Maar ik ontken het niet meer dat ik het hoor. Ik duw het niet meer weg. Ik probeer tegenstand te bieden. En dat lukt steeds beter. Aan de andere kant is het natuurlijk heel heftig om me daar nu zo mee bezig te houden. Maar ik heb ervaren dat weg duwen en ontkennen het niet oplost. Voor mij is op deze manier praten over stemmen horen en over de link met het misbruik heel nieuw en eng. Inmiddels ben ik minder bang en onzeker over de stemmen. Ik heb het gevoel dat ik samen met de psychiater steeds beter leer om ermee om te gaan. Ik ben nu zelfs bezig om een groep rond stemmen horen op te zetten. En dat gaat lukken. Ik snap beter waar de stemmen vandaan komen. Ik had nooit over de mishandeling en het misbruik gepraat. Ik had het gevoel dat ik daar nooit over heen zou kunnen komen en dat ik eeuwig op een afdeling opgenomen zou blijven. Maar nu is dat idee veranderd. Het POD-team en de psychiater spelen een grote rol. Voor mij valt het niet mee, want ik ben gehospitaliseerd, te veel en te lang afhankelijk geweest van mensen om je heen die bijna alles voor jou bepaalden en die er altijd waren als er iets was. Nu moet ik het vooral alleen doen, wel met hulp van POD en psychiater, maar zelf met alles aan de slag. Het ging echt niet van de een op de andere dag. Af en toe mailt de psychiater met een van de stemmen. Dat vind ik wel gek soms. Het gaat langzaam en soms met een terugslag, maar ik voel dat ik vooruit ga.’
In mei 2019 wordt ze toch weer korte tijd opgenomen. Een van de stemmen heeft aangedrongen op niet eten en geen pillen slikken. Daar kan ze niet tegenop. Met hulp wordt de negatieve invloed van de stemmen terug gedrongen. Inmiddels is ze er achter gekomen dat de stemmen tijdens de periode in het gezin er ook al waren, maar ze heeft ze toen niet als zodanig herkend. Floris, een van de acht stemmen, zegt nog steeds dat ze niet mag eten en drinken. Ze gaat wel ‘onderhandelen’, maar in mei verliest ze dus de controle. De medicatie wordt weliswaar door ‘Floris’ bestreden, maar met hulp van het POD-team, een sterker wordende zelfdiscipline en beperkte medicatie is ze aan ‘de winnende hand’. De stemmen en de herbelevingen van misbruik en mishandeling die ze oproepen, brengen haar af en toe nog flink in de war, maar zo langzamerhand weet ze dat ze sterker is geworden en dat ze uit die dieptepunten kan opstaan.
Ik voelde dat het misbruik niet ok was, maar soms voel ik nog zoiets als eigen schuld
‘Toen ik in behandeling was bij het KIB zat heb ik alsnog aangifte gedaan. De zedenrechercheur zei dat hij wel had gevoeld dat gezinsleden en de huisarts zich van de domme hielden en eventuele gebeurtenissen afdekten. Hij zei dat hij echt wel dacht dat het allemaal gebeurd was, maar dat bewijs daarvoor niet rond te krijgen was, ook al omdat iedereen z’n mond hield. Kort voor ik weg ging, bleek dat ik zwanger was. Er kwam een illegale abortus. Toen ik hersteld was van die ingreep, wilde ik echt weg van huis. Mijn moeder had het in de gaten want die kocht een zwangerschapstest. Achteraf denk ik dat ze ervan geweten heeft, van dat misbruik door mijn vader. Maar zowel mijn moeder als mijn zusje zeiden dat het mijn eigen schuld was als het zou zijn gebeurd. En ik weet dat het niet zo is, maar soms voel ik nog wel zoiets als eigen schuld. Waarom ging ik pas op mijn 17e weg? Dat vraag ik mezelf soms af. Waarom ben ik zolang gebleven? Ik voelde echt wel dat het misbruik niet ok was, maar ergens dacht ik ook dat het gewoon was. Ik wilde er niet over praten. Trouwens, als mijn vader dacht dat er risico was dat ik zou praten, dan dreigde hij met een mes. Dat veroorzaakte veel angst bij mij. Ik was nog een kind. Ik moest altijd mijn mond houden. Ik had niet geleerd om te praten, zeg maar. Dus praten over misbruik, mishandeling en stemmen zat er echt niet in. Ik had ook altijd smoesjes klaar. Ik zat op turnen en ik was gevallen. Ik deed alsof mijn pols daardoor was gebroken. Maar dat was gekomen doordat mijn vader mij van de keldertrap had geduwd. Mijn zusje zegt nu nog dat ik uit de ringen ben gevallen.
Ik voelde en voel me nog heel eenzaam bij dat soort herinneringen. Ik kon en kan het nog steeds niet delen met mijn moeder of mijn zusje. Ik heb nu alleen nog af en toe een emailcontact met mijn zusje, meer niet. En dan gaat het altijd nog over: als je nu sorry zegt dan kan je terug komen. We bidden voor je. Dat soort dingen. Wel heeft ze een keer gezegd: Stel nou, dat wat jij zegt, dat dat allemaal klopt. Dan moet je kunnen vergeven. Ze moest in elk geval de ruzies wel erkennen, want daar was ze vaak getuige van. Ze ziet het als haar taak om mij te behoeden voor de hel. Ze denkt dat ik daar terecht kom. Ze mailt dan met dat soort opmerkingen. Als ik sorry zeg en als ik terug naar mijn ouders ga, dan zal het wel goed met mij aflopen, zegt ze. Ik vind het vervelend, onterecht en ik word er verdrietig van. Daarnaast drukt ze me ook op mijn alleen-zijn. Ik heb wel enkele vrienden, maar ik kom bij hen ook pas na hun geliefden en familie. Terecht natuurlijk. Maar ik heb niemand waar ik bij hoor.’
Alle stemmen zijn negatief: alles is mijn eigen schuld
‘Nu denk ik dat ik op mijn zesde ook al stemmen hoorde. De duivel was er toen ook al. De stem Floris, waarom die zo heet? Dat zijn we aan het uitpluizen. Ik heb 8 stemmen. Nu weet ik dat precies, vooral door het stemmen interview waar je dat chronologisch in kaart brengt. Er zijn de duivel, Floris, een stem met een naam die op een letter na die van mij is. Die laatste is iemand van 6 jaar die bang is en in de kelder zit. Floris is een vriendje die ik ooit had tussen mijn 17e en 20ste. Ik had meer foute vriendjes en hij was er een van. Hij gebruikte drugs en als het tegen zat dan sloeg hij. Hij roept nu ook dat ik dood moet. Van twee stemmen weet ik het niet zo goed. Ik weet niet wat ze precies zeggen. Waarom ze er zijn. Ik ben zo gewend om dat te blokken in mijn hoofd. Maar nu zijn we aan het zoeken; zegt een stem dat ik dood moet of ben ik het zelf die dat denkt omdat mijn leven niet is zoals ik het graag zou willen? En dan is er nog een vrouw van 40 jaar. Ze heeft geen naam. Ik weet niet zo goed wie ze is en wat ze wil. En dan zijn er nog een meisje van 17 jaar en een man van 45/50. Die vrouw is misschien wel mijn moeder. Qua geluid. Mijn vader niet. Ik zie mijn vader wel vaak, ik bedoel dat ik dan het idee heb dat hij achter me staat. Ik zeg het wel eens tegen de psychiater, maar die zegt dat hij er niet is en dus ook niet gevaarlijke dingen kan zeggen of doen. Alle stemmen zijn negatief. Ik ben nooit goed genoeg, ik moet dood, ik moet niet eten of drinken, alles wat mij is overkomen, is mijn eigen schuld. De psychiater zegt: je moet naar de stemmen luisteren, maar niet doen wat ze zeggen. Makkelijk gezegd, dat wel.’
In maart 2019 staat haar vader voor haar deur. Hij heeft waarschijnlijk via zijn andere dochter haar adres achterhaald. Haar moeder blijkt ernstig ziek te zijn. Vader heeft al een keer gebeld: moeder ligt in het ziekenhuis en ze moet naar huis komen en ze moet ophouden met al die rare verhalen. Hij zorgt voor stampij in de hal van haar appartement. Hij heeft ramen ingegooid. Uiteindelijk volgt er een contactverbod voor een bepaalde tijd. Daarna heeft ze vaker het idee dat hij weer voor de deur staat. ‘Ik hoop niet dat, als de tijd van het contactverbod voorbij is, hij weer komt. Maar ja, dan is er mijn zusje via de e-mail: je kan toch gewoon terug komen, het is zo lang geleden en je moet toch iemand kunnen vergeven, je gaat niet naar de kerk, enzovoort. Mijn familie is nog steeds streng gelovig en dat wordt erger in het dorp omdat de groep steeds kleiner wordt. De moeder van mijn moeder wist ook wel iets. Ik kwam wel eens bij haar als ik weer was geslagen. Ze verzorgde ook wel eens mijn wondjes. Maar zij vond dat ik niet weg had mogen gaan. Ze was bang dat het niet goed met mij zou gaan.
Waarom zou die journalist je wel geloven?
Ze weet dat wat haar vader heeft gedaan de oorzaak is van al het lijden. Ze weet dat misbruik en mishandeling tot op de dag van vandaag hun sporen nalaten. Al 34 jaar. Het dissociëren, de stemmen, de depressies.
‘Er zijn teveel gevoelens tegelijk. Tegenstrijdige gedachten. Ik neemt het mezelf ook wel kwalijk. In mijn opvoeding was schuld een basisuitgangspunt. Daar kan ik me soms nog niet van losmaken. Dan was er mijn moeder die het vast heeft geweten en soms echt gezien. Waarom heeft ze niets gedaan? Kon ze wat doen? Had ik zelf eerder moeten weggaan? Dingen lopen door elkaar heen. Als je dingen ziet of hoort die er niet zijn, dan ga je twijfelen. Het zou fijn zijn als het allemaal verzonnen was en dus niet echt gebeurd, maar ja. Een ander punt is dat ik me zelf voordoe op een andere manier dan ik misschien ben. Sterker. Als kind heb ik zo geleerd om te doen alsof. Als het niet goed gaat dan hebben mensen dat pas laat in de gaten omdat ik dat goed verborgen kan houden. Als ik maar niet praat over dat misbruik, die doodswens, de stemmen dan is het net alsof het er ook niet is……Struisvogel ben ik.
Het is nu nog niet zo stabiel, maar ik heb wel hoop.’
De stemmen krijgen het steeds lastiger omdat ze zich beter kan handhaven. Maar ze is er nog niet. Op het moment dat we met elkaar afspreken voor dit gesprek laten de stemmen van zich horen: Waarom zou je nu met zo’n journalist gaan praten? Waarom zou hij jou wel geloven? Waarom denk je dat zo’n interview gaat helpen?
‘Ik heb er goed aan gedaan weer een studie te gaan doen. Ik ben mijn leven op orde aan het brengen. Ik ben naar de KIB gegaan. Ik ben gaan sporten. Ik ben gaan deelnemen aan een zelfhulpgroep Ik ben niet zomaar blijven zitten waar ik zat. Ik heb er nog steeds veel spijt van dat ik op mijn 17e ben weggegaan! Ik heb me toen niet gerealiseerd welke gevolgen dat zou hebben. Dat ik op straat kwam te staan en dat ik in de psychiatrie terecht kwam. Dat ik drugs ging gebruiken. Maar ja, stel ik was gebleven, wat dan? Ik denk dat dat ook niet goed was gekomen. Ik weet het wel, maar qua gevoel is het soms nog lastig. Je wil graag ergens bij horen. Bijvoorbeeld tijdens feestdagen of als je een ander leuk gezin ziet. Je hoort er niet bij. Dan wordt het spijtgevoel groter. Je komt niet meer bij elkaar zoals ik en mijn zusje. Je weet niets meer van elkaars leven.’
Ik vind het nog steeds moeilijk te geloven dat iemand van mij kan houden
Ze heeft vier relaties gehad. Die liepen spaak omdat ze zich heel ongelukkig voelde. Ze vond het lastig dat iemand van haar hield. Ze kon dat niet geloven. Ze kende het alleen zijn en kon zich niet open stellen om samen te zijn. De stemmen maakten het er niet makkelijker op. Ze sprak met haar relaties niet over wat ze hoorde in haar hoofd. Een poos geleden heeft de psychiater voor haar kleine vriendenkring voorlichting gegeven over stemmen horen. Dat heeft tot meer inzicht en begrip geleid. Daar is ze heel blij mee.
‘Mijn vader zag het misbruik als genoegdoening, als rechtvaardiging, als iets dat je verdiend. Ik heb seks niet als plezier of als een keuze voor vrijheid kunnen zien en kunnen beleven. Seks was erg en fout en was een straf. Ik probeer als volwassen vrouw seks los te maken van wat er is gebeurd met mij. Genieten blijft lastig. Iemand komt in je meest intieme leefwereld terecht en dat kende ik alleen maar als fout en pijn en niet willen. Een relatie aangaan is dus een heel grote stap. Ik vind het eigenlijk nog heel moeilijk om te geloven dat iemand van mij kan houden. Als ik vooruit kijk dan verwacht ik en hoop ik dat mijn wens om dood te gaan verder naar de achtergrond verdwijnt. Ik hoop dat ik wat meer en beter met die stemmen kan omgaan. Dat ik meer balans in mijn leven krijg. Ik durf het nog niet echt te verwachten, wel hopen. Ik heb nu meer hoop dan een jaar geleden, dat wel. Ik durf nu te denken dat ik het leven een kans moet en kan geven. Het praten over misbruik en zo is moeilijk en tegelijk ook goed. Stemmen en misbruik grijpen in elkaar. Als de psychiater met de stemmen praat dan krijg ik inzicht in hoe het werkt. Ze moeten minder een warboel voor me worden. Soms weet ik niet eens of het gedachtes of stemmen zijn of is het iets wat iemand in mijn omgeving heeft gezegd. Door dissociëren ben ik soms tijd kwijt en dus controle kwijt. Ik ben geen optimist, nee zeker niet. Maar als ik zie wat POD en psychiater en vrienden voor me doen, dan helpt dat enorm om zelf ergens in te geloven en te werken aan verbetering.’
‘Ik ben gewend om een agenda te hanteren en een dagstructuur aan te houden. Helpt bij het terugdringen negatieve dingen. Helpt me tijd terug te halen die ik door dissociëren kwijt ben. Ik wil graag iets nuttigs doen. Iets anders doen dan alleen met mezelf bezig te zijn. Zoals dit interview bijvoorbeeld. Ik heb ja gezegd omdat ik slecht nee kan zeggen (haha). Ik hoop dat ik misschien iets kan betekenen met mijn verhaal. Als iemand er iets aan heeft dan is het goed. Iemand hoop geven is toch goed en mooi. Je hoeft niet alleen maar slachtoffer te zijn.’
©Paul Custers, freelance journalist.
(Ze heeft mij nadrukkelijk gevraagd om haar echte naam niet te noemen. Ze wil evenmin een fakenaam en fakegegevens en zeker niet personen en locaties herkenbaar beschrijven. Haar huidige adres houdt ze liever voor zich. Uiteraard hebben we dat gerespecteerd. Haar verhaal is daardoor niet minder indrukwekkend, verdrietig en ook hoopgevend – Stichting Revief/P.C.)